Het tweede deel van de Museumreeks is gewijd aan een vorm van economische bedrijvigheid, die vele lezers uit eigen ervaring bekend zal zijn.
De boderijder was tot in de jaren zestig van onze eeuw nog een vertrouwde figuur op de Oost Groninger wegen. Alleen de oudere lezers zullen zich nog zijn voorganger, de beurtvaarder, herinneren. Met zijn “snikken was hij eeuwenlang de vervoerder bij uitstek. Originele snikken zijn zeldzaam geworden. Daarom is het een uitstekend initiatief van het Veenkoloniaal Museum geweest om op de museumerf van Wolthuis in Sappemeer een der laatste snikken te conserveren.
Maar ook het aantal ‘Snikkevaarders’ dat ons duidelijk kan maken op welke wijze en onder welke omstandigheden hij zijn werk verrichtte, is niet erg groot meer.
In een aantal gevallen zal hij de overstap van schipper naar boderijder hebben gemaakt. Want het verkeer te water heeft in onze eeuw de concurrentie met “tractie per as” over de weg verloren.
Voor het vervoer betekende dit vrij baan voor de boderijder. Op de korte afstanden ging de rijder met de hondenkar hem als het ware voor. Maar die vervulde nooit de plaats, die de boderijder met paard en wagen of achter het stuurwiel van zijn vrachtauto, wel innam. Hij was de onmisbare schakel in het vervoer van de groothandelaar naar detaillist, van de fabriek naar afnemer, van middenstander naar consument, van de ene particulier naar de ander. Wie zich realiseert wat de boderijder voor het economisch proces heeft betekend, beseft dat hij geen randfiguur in de historische ontwikkeling van Oost-Groningen is geweest.
Het was de belangrijkste reden om dit deeltje te laten verschijnen. Het behandelt de periode 1920-1960
Geen boeken gevonden