Om een boek te kunnen schrijven over de Scheemder dorpen tijdens de Tweede Wereld oorlog, waren vraaggesprekken nodig met heel wat inwoners. Eén van hen besloot zijn relaas, alsof hij zich wilde verontschuldigen, met de opmerking: “Maar verder is hier niks gebeurd”
Die zin moest de titel van het boek worden! Want niemand die de oorlog beleefde, kon verder kijken dan zijn eigen horizon. Vergeleken bij wat zich daar voorbij afspeelde, waren de belevenissen misschien van weinig betekenis. Maar mensen in ’t Oldambt waren gewend in rust te leven volgens een eigen ritme. De oorlog verstoorde bij velen die rust. Hij bracht onzekerheid, spanning en angst. In de Scheemder dorpen had de oorlog wel een ander gezicht dan in Rotterdam, Arnhem, Westerbork of Vlissingen. Maar wat hier gebeurde was daarom nog niet niks!
Ieder die het meemaakte, zijn wel flarden van die boze droom bijgebleven. Flarden die, na vijftig jaar, een eigen leven zijn gaan leiden. Iedere zestigplusser ziet zijn of haar belevenissen als “de oorlog”. De mannen en vrouwen die er zelf middenin zaten, zijn nu op een leeftijd gekomen dat hun details van gebeurtenissen dreigen te ontgaan. Of dat ze ze niet meer in de grotere samenhang kunnen plaatsen. Het is dus de hoogste tijd om de laatste herinneringen aan die vijf benarde jaren op te tekenen. Voor de jeugd die, met recht, wil weten “hoe het toen was”. Hoe gewone mensen reageerden op het geweld, het onrecht en het gevaar waar ze weerloos aan waren uitgeleverd. Actuele ontwikkelingen in Europa maken duidelijk dat het goed is, nooit te vergeten hoe het in de jaren 1940 – 1945 in ons land allemaal zo komen kon. Om de omstandigheden duidelijk te maken die bepalend zouden worden voor de houding van vele Oldambtsters “pro” of “anti”, wordt in dit boek ruimschoots aandacht besteed aan de situatie gedurende de tien crisisjaren die aan vijfjaar bezetting vooraf gingen.
Dan nog dit: Men moet respect hebben voor mensen die, sprekend over de Tweede Wereldoorlog, de namen van NSB-ers, Landwachters en andere collaborateurs ongenoemd willen laten. “Hun kinderen en andere familieleden zijn er de dupe van” lijkt een geldig excuus. Lijkt. Want onder hen die “van de partij” waren, is maar een klein aantal door zijn instelling en optreden een voortdurende bedreiging voor zijn omgeving geweest. De kinderen kan men de misstappen van hun ouders niet verwijten. Maar als op het noemen van namen een taboe rust, worden alle misstappen of misdrijven van destijds afgewenteld op naamlozen die toen, om wat voor reden ook, de zijde van de bezetter hadden gekozen. Dus op allemaal. Dat is 1) niet rechtvaardig (tegenover een deel van hen); 2) het is een vorm van geschiedvervalsing om uitsluitend één der factoren in een ontwikkeling te schetsen. En 3) er wonen in kleine gemeenschappen nogal eens mensen, die dezelfde naam dragen. Zo passeren de lezer in dit boek een NSB-er, een Landwachter en een verzetsman van dezelfde naam. Of twee landbouwers in hetzelfde dorp: de een NSB-er, de andere “goed”. Komt één van beiden ter sprake, dan moet er onderscheid gemaakt kunnen worden. De schrijver ontkomt er soms niet aan, de gezindheid aan te geven van degene die wordt belicht: “E. , dus niet de NSB-er”… Wat dan de andere E – voor wéér zoveel jaar! – een stempel opdrukt. En dat is beslist geen opzet.
Oktober 1995
Jan Bakker
Geen boeken gevonden