Beperkingen aan wat we aan bagage mee mogen nemen in het vliegtuig of op de veerboot, kennen we. Dat onze Oldambtster voorouders driehonderd jaar geleden op de trekschuit van Groningen naar Winschoten hier ook al mee te maken hadden, zal velen minder bekend in de oren klinken. En waar regels zijn, worden grenzen opgezocht en overschreden, zeker als er geld in het spel is…
Ons verhaal begint in het Raad- en Wijnhuis, het toenmalige stadhuis op de Grote Markt in Stad, waar Burgemeesters en Raad op maandag 10 november 1711 een voorval bespraken dat tijdens het weekend had plaatsgevonden. We lezen dat: “… eergisteravond de schipperen van Winschoot op Groningen haar trekschuit so seer met haver en booter hadden geladen, dat de passagiers nog binnen nog buiten plaatse konden vinden, strijdig tegens de ordonnantien”. Besloten wordt de schippers te bestraffen (‘condemneren’) met een boete (‘breuke’) van “twee pond groot, boven ‘t geene van die vragten hebben genooten, te betalen an ’t borger weeshuis, en sullen niet mogen varen, bevorens hier quitancie van sal sijn gepasseerd”.
Vaarverbod
Bovenstaand fragment uit het resolutieboek van 1711-1714 vertelt ons dus over een incident aan boord van de trekschuit naar Winschoten. Klaarblijkelijk was de schuit zo volgestouwd met goederen als haver en boter, dat er geen plek meer over was voor de passagiers. In de wetenschap dat novemberavonden erg guur kunnen zijn en het zaterdagavond de laatste boot zal zijn geweest, was dit voor de verbijsterde achterblijvers ongetwijfeld een erg onaangename verrassing. En ook zeer tegen de regels! De straf was dan ook niet mals. Weliswaar was de geldboete van twee Hollandse ponden, zeg maar 20 euro nu, nog te doen, maar daar kwam de geldopbrengst uit de verkoop van de goederen in kwestie nog eens bovenop. Dit alles te betalen aan het Rode- of Burgerweeshuis (achter de voormalige V&D), destijds een bekend ‘goed doel’. Tot het moment waarop alles was voldaan gold een vaarverbod voor de schipper. Dit was een flinke stok achter de deur. Maar zelfs bij een vlotte afhandeling, zal er sprake zijn geweest van gemiste inkomsten. Al met al een flinke aderlating.
Nait smoken!
De trekschuit van Groningen op Winschoten zien we op onderstaande prent. Deze is gemaakt naar voorbeeld van een in waterverf geschilderd behangfragment dat Otto Kuyck tussen 1775 en 1825 maakte in een huis in de Boteringestraat.
Het toont ons het Winschoterdiep, ter hoogte van het Huis Vredenburg te Hoogezand. Naast het scheepsjagertje dat de schuit (hier als een soort sloep afgebeeld) met z’n paard vanaf de trekweg voorttrekt, zien we ook een passagier, lurkend aan z’n Goudse pijp. Hoewel al in 1654 een verbod gold voor het onderdeks ‘tabaksmoocken’ kwamen ook ten aanzien van deze regel overtredingen nogal eens voor. En die regel was er niet voor niks want vooral bij slecht weer, met een afgesloten ruim, leidde de beroerde atmosfeer in een volle schuit met vaak wel twintig, opeengepakte passagiers al gauw tot irritaties.
De opbouw (‘tent’) van de trekschuiten uit die tijd bood verder alleen plaats voor handbagage, dat wil zeggen: “kleyne packjes den reysenden man niet belettende, ofte ongelegenheydt causerende”. Het meegebrachte mocht de overige passagiers dus in geen geval tot last zijn. En natuurlijk mochten ook geen beesten als varkens en kippen mee. Zelfs eieren behoorden tot de verboden goederen. Braken ze, dan zat je al gauw urenlang – de gemiddelde snelheid was zo om en nabij de 7 km per uur – in de stank of, erger, onder de eierstruif.
Dorpsschuit
Grotere (en dus ook dierlijke) goederen moesten mee met aparte schuiten voor vrachtvervoer. Veel dorpen hadden dan ook zo’n ‘dorpsschuit’ of ‘marktboot’. Die laatste voer op marktdagen (dinsdag en vrijdag) met goederen voor de verkoop naar de stad en met de onverkochte en ingekochte goederen als retourvracht terug. Ondanks deze strikte scheiding in het vervoer van personen en goederen, hadden veel schippers maling aan deze bepalingen. Zo kwam het steeds vaker voor dat dorpsschepen ook mensen meenamen en, zoals in ons tekstfragment, dat trekschuiten vracht vervoerden. Met dit soort profijtelijke beunhazerij beconcurreerden deze vrije jongens van de vaart niet alleen elkaar, maar werden ook de provincie (tol- en bruggelden) en de stad waarvoor men voer (accijnzen, rechten en eventueel pachtgeld voor het schip) financieel benadeeld.
Drie eeuwen geleden gaf de praktijk van het ‘openbaar vervoer’ dus reden genoeg om streng te handhaven!
Auteur: Peter Riem, Groninger Archieven.
Eerder gepubliceerd in De oldambtster van november 2020.